Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het eerste middel
4.Beslissing
4 juni 2019.
Hoge Raad
Op 4 juni 2019 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985, was veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf, waarvan drie weken voorwaardelijk, voor het meermalen rijden zonder geldig rijbewijs. De advocaat van de verdachte, V.A. Groeneveld, had middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal B.F. Keulen concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad oordeelde dat de strafmotivering niet voldeed aan de eisen van artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering. In de motivering ontbraken de redenen die specifiek hadden geleid tot de keuze voor een vrijheidsbenemende straf. Dit verzuim leidde tot nietigheid van de strafmotivering, zoals ook eerder is geoordeeld in ECLI:NL:HR:2016:2202. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen met betrekking tot de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van strafopleggingen en de noodzaak voor rechters om expliciet de redenen te vermelden die tot hun beslissing hebben geleid. Dit is cruciaal voor de rechtszekerheid en de rechtsontwikkeling.