ECLI:NL:HR:2019:842

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
4 juni 2019
Zaaknummer
17/04282
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van strafoplegging wegens gebrekkige motivering in cassatie

Op 4 juni 2019 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985, was veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf, waarvan drie weken voorwaardelijk, voor het meermalen rijden zonder geldig rijbewijs. De advocaat van de verdachte, V.A. Groeneveld, had middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal B.F. Keulen concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en tot terugwijzing naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van de zaak.

De Hoge Raad oordeelde dat de strafmotivering niet voldeed aan de eisen van artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering. In de motivering ontbraken de redenen die specifiek hadden geleid tot de keuze voor een vrijheidsbenemende straf. Dit verzuim leidde tot nietigheid van de strafmotivering, zoals ook eerder is geoordeeld in ECLI:NL:HR:2016:2202. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen met betrekking tot de strafoplegging, en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van strafopleggingen en de noodzaak voor rechters om expliciet de redenen te vermelden die tot hun beslissing hebben geleid. Dit is cruciaal voor de rechtszekerheid en de rechtsontwikkeling.

Uitspraak

4 juni 2019
Strafkamer
nr. S 17/04282
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 25 augustus 2017, nummer 23/000241-17, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat de strafoplegging betreft, tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande beroep opnieuw zal worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het eerste middel

3.1.
Het middel klaagt dat de strafmotivering niet voldoet aan art. 359, zesde lid, Sv op de grond dat daarin niet de redenen zijn vermeld die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze voor een vrijheidsbenemende straf.
3.2.
De verdachte is veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf, waarvan drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, ter zake van - kort gezegd - rijden in een personenauto terwijl zijn rijbewijs was ingevorderd en niet was teruggegeven, meermalen gepleegd. Het door het Hof bevestigde vonnis van de Politierechter houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"6. Opgelegde straf
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 (zes) weken waarvan 3 (drie) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren.
De politierechter komt tot de volgende strafoplegging.
Gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken.
Beveelt dat van deze straf het gedeelte van 3 (drie) weken niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten als de verdachte zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren gestelde proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Deze straf is in overeenstemming met de ernst van de misdrijven. Bij het bepalen van de straf is ook gelet op de persoon van verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, zoals die op de zitting zijn gebleken.
Bij het bepalen van de straf, in het bijzonder ten aanzien van de duur daarvan, heeft de politierechter in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tot drie keer toe schuldig gemaakt aan het rijden terwijl het rijbewijs was ingevorderd. Door deel te nemen aan het verkeer zonder een daartoe vereist rijvaardigheidsbewijs neemt verdachte het risico dat, indien ongevallen zich voordoen, aan betrokken personen veel schade en overlast wordt toegebracht die niet verhaald kan worden, nu verdachte niet verzekerd is. Met zijn gedrag ondermijnt verdachte bovendien het vertrouwen in de rijvaardigheid die moet worden geacht aanwezig te zijn bij vaardige weggebruikers."
3.3.
De strafmotivering bevat, in strijd met het zesde lid van art. 359 Sv, geen opgave van de redenen die in het bijzonder hebben geleid tot de keuze van het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. Dat verzuim leidt krachtens art. 359, achtste lid, Sv tot nietigheid (vgl. HR 27 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2202).
3.4.
Het middel is gegrond.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 juni 2019.