ECLI:NL:HR:2019:795

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 mei 2019
Publicatiedatum
23 mei 2019
Zaaknummer
18/02440
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof ’s-Hertogenbosch inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 26 april 2018, nr. 16/03586. Dit hoger beroep was ingesteld door de Verenigde Staten van Amerika, hierna aangeduid als belanghebbende, tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 15/4734) betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012. De Staatssecretaris heeft in cassatie één middel voorgesteld, terwijl belanghebbende een verweerschrift heeft ingediend en ook incidenteel beroep in cassatie heeft ingesteld met verschillende klachten.

De Hoge Raad heeft het in het principale beroep voorgestelde middel beoordeeld en geconcludeerd dat dit middel niet tot cassatie kan leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waarbij werd gesteld dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Wat betreft het incidentele beroep heeft de Hoge Raad vastgesteld dat dit beroep niet strekt tot het verkrijgen van een gunstiger resultaat voor belanghebbende dan voortvloeit uit de uitspraak van het Hof. Aangezien het principale beroep niet tot vernietiging van de uitspraak leidt, vervalt het incidentele beroep op grond van artikel 8:112, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris van Financiën te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad beide beroepen in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 24 mei 2019. Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 508.

Uitspraak

24 mei 2019
Nr. 18/02440
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de
Staatssecretaris van Financiëntegen de uitspraak van het
Gerechtshof’s-Hertogenboschvan 26 april 2018, nr. 16/03586, op het hoger beroep van
[X]te
[Z], Verenigde Staten van Amerika (hierna: belanghebbende) tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 15/4734) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij één middel voorgesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.
Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van het in het principale beroep voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van de in het incidentele beroep aangevoerde klachten

Aangezien het incidentele beroep niet strekt tot verkrijging van een voor belanghebbende gunstiger resultaat dan voortvloeit uit de uitspraak van het Hof, is dat beroep kennelijk alleen ingesteld voor het geval het principale beroep tot vernietiging van die uitspraak zou leiden. Dat geval doet zich niet voor, zodat het incidentele beroep gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb vervalt.

4.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5.Beslissing

De Hoge Raad verklaart beide beroepen in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2019.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 508.