ECLI:NL:HR:2019:79

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2019
Publicatiedatum
21 januari 2019
Zaaknummer
16/03365
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake medeplegen gewoontewitwassen en geldtransactiekantoor zonder registratie

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is beschuldigd van medeplegen van gewoontewitwassen en het zonder vereiste registratie werkzaam zijn als geldtransactiekantoor. De Hoge Raad behandelt de klacht van de verdachte dat hij niet het recht is gelaten het laatst te spreken tijdens de terechtzittingen. De Hoge Raad stelt vast dat uit de processen-verbaal blijkt dat de verdachte op de terechtzitting van 23 mei 2016 het recht is gelaten het laatst te spreken, waarna het onderzoek werd onderbroken tot de terechtzitting van 24 mei 2016. Op die laatste zitting is het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond op het moment van onderbreking. De raadsman heeft een beroep gedaan op de nietigheid van de dagvaarding met betrekking tot feit 3, maar de Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van dat verweer. Het Hof heeft vervolgens de dagvaarding met betrekking tot feit 3 nietig verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte geen in rechte te respecteren belang heeft bij zijn klacht, omdat het cassatieberoep niet gericht is tegen de nietigverklaring van de dagvaarding. De zaak wordt verwezen naar de rolzitting om de Advocaat-Generaal in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de overige middelen. De beslissing van de Hoge Raad is genomen op 22 januari 2019.

Uitspraak

22 januari 2019
Strafkamer
nr. S 16/03365
NA/CeH
Hoge Raad der Nederlanden
Tussenarrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 7 juni 2016, nummer 22/002057-08, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (India) op [geboortedatum] 1968.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat te Arnhem, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de verdachte niet het recht is gelaten het laatst te spreken, wat op grond van het vierde lid van art. 311 Sv tot nietigheid leidt.
2.2.
Uit de processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep waarvan de inhoud – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.1 en 3.2 en de overige stukken van het geding, blijkt dat
- op de terechtzitting van 23 mei 2016 de verdachte het recht is gelaten het laatst te spreken en vervolgens het onderzoek is onderbroken tot de terechtzitting van 24 mei 2016 waar de formele sluiting zou plaatsvinden,
- op de terechtzitting van 24 mei 2016 het onderzoek is hervat in de stand waarin het zich op het tijdstip van de onderbreking op 23 mei 2016 bevond,
- de raadsman vervolgens aldaar een beroep heeft gedaan op de nietigheid van de dagvaarding wat betreft het onder 3 tenlastegelegde en de Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van dat verweer, waarna het onderzoek is gesloten,
- het Hof bij eindarrest het gevoerde verweer heeft gehonoreerd en de dagvaarding wat betreft het onder 3 tenlastegelegde nietig heeft verklaard,
- het cassatieberoep blijkens de daarvan opgemaakte akten niet is gericht tegen die (gedeeltelijke) nietigverklaring van de dagvaarding.
2.3.
Onder de zo-even geschetste omstandigheden heeft de verdachte in dit geval geen in rechte te respecteren belang bij zijn klacht, ook al blijkt uit het proces-verbaal niet dat hem op de terechtzitting van 24 mei 2016 het recht is gelaten het laatst te spreken.
2.4.
Het middel is vruchteloos voorgesteld.
2.5.
De Advocaat-Generaal heeft zich niet uitgelaten over de overige voorgestelde middelen. De Hoge Raad is van oordeel dat de Advocaat-Generaal daartoe alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
verwijst de zaak naar de rolzitting van 29 januari 2019;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
22 januari 2019.