ECLI:NL:HR:2019:784

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
22 mei 2019
Zaaknummer
17/03975
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal met geweld uit een supermarktkluis en overschrijding van de redelijke termijn in cassatiefase

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte was veroordeeld voor medeplegen van diefstal met geweld van een geldbedrag uit de kluis van een supermarkt. De Hoge Raad heeft op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 17/03975. De verdachte heeft zich in cassatie gewend tot de Hoge Raad, waarbij hij werd bijgestaan door advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar enkel wat betreft de strafoplegging, en heeft verzocht om vermindering van de straf wegens overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld. Het eerste middel, dat betrekking had op de samenwerking tussen de verdachte en medeverdachten, werd verworpen zonder nadere motivering. Het tweede middel, dat stelde dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, werd echter gegrond bevonden. De Hoge Raad oordeelde dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden, wat leidde tot een overschrijding van de redelijke termijn.

Als gevolg hiervan heeft de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De gevangenisstraf werd verminderd van 27 maanden naar 26 maanden. Het beroep werd voor het overige verworpen. Deze uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in het strafproces en de gevolgen van een overschrijding daarvan voor de strafoplegging.

Uitspraak

21 mei 2019
Strafkamer
nr. S 17/03975
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 11 augustus 2017, nummer 22/001668-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering van de straf naar de gebruikelijke maatstaf wegens de geconstateerde inbreuk op het in art. 6 EVRM gegarandeerde recht om binnen een redelijke termijn te worden berecht en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 27 maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 26 maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 mei 2019.