ECLI:NL:HR:2019:777

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
20 mei 2019
Zaaknummer
17/04548
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van diefstal en de toepassing van het taakstrafverbod in het strafrecht

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de verdachte is veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen, gepleegd op 22 augustus 2015. De Hoge Raad behandelt de vraag of het Hof ten onrechte toepassing heeft gegeven aan het taakstrafverbod zoals vastgelegd in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte had eerder een taakstraf opgelegd gekregen, maar het Hof concludeerde dat deze taakstraf niet was uitgevoerd, noch dat er vervangende hechtenis was bevolen. De Hoge Raad oordeelt dat de vaststelling van het Hof dat het taakstrafverbod van toepassing is, niet zonder meer begrijpelijk is, omdat het uittreksel van de justitiële documentatie onvoldoende steun biedt voor deze conclusie. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van de straf.

Uitspraak

21 mei 2019
Strafkamer
nr. S 17/04548
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 5 september 2017, nummer 21/005164-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben C.M.H. van Vliet en H. Sytema, beiden advocaat te
's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat het in art. 22b Sr bedoelde verbod tot oplegging van een taakstraf van toepassing is.
2.2.
De verdachte is ter zake van "diefstal door twee of meer verenigde personen", gepleegd op 22 augustus 2015, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken. De strafoplegging is als volgt gemotiveerd:
"De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte samen met anderen een grote hoeveelheid kratten van het terrein van een winkelbedrijf heeft gestolen. Deze hoeveelheid kratten vertegenwoordigt een aanzienlijke waarde en het bedrijf lijdt schade door een dergelijke diefstal.
Blijkens het uittreksel van de justitiële documentatiedienst, gedateerd 26 juli 2017, is verdachte eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld. Het hof stelt vast dat, gelet op voormelde documentatie, aan de verdachte reeds geen taakstraf kan worden opgelegd, omdat op grond van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht het zogenaamde "taakstrafverbod" van toepassing is.
Gelet op het feit dat de eerdere veroordelingen verdachte er niet van hebben weerhouden wederom tot het plegen van een dergelijk feit over te gaan, acht het hof na te noemen straf passend en geboden."
2.3.
Art. 22b Sr luidt:
"1. Een taakstraf wordt niet opgelegd in geval van veroordeling voor:
(...)
2. Een taakstraf wordt voorts niet opgelegd in geval van veroordeling voor een misdrijf indien:
1˚ aan de veroordeelde in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en
2˚ de veroordeelde deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van artikel 22g de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen.
3. Van het eerste en tweede lid kan worden afgeweken indien naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel wordt opgelegd."
2.4.
De vaststelling van het Hof dat uit het uittreksel van de justitiële documentatiedienst van 26 juli 2017 kan worden afgeleid dat kennelijk sprake is van een situatie dat aan de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het door hem begane feit wegens een soortgelijk misdrijf een taakstraf is opgelegd, en hij deze taakstraf heeft verricht dan wel op grond van art. 22g Sr de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen, is niet zonder meer begrijpelijk aangezien voormeld, in de conclusie van de plaatsvervangend Advocaat-Generaal onder 7 samengevat, uittreksel daarvoor onvoldoende steun biedt. Immers, de enige vermelding in dat uittreksel van een veroordeling tot een taakstraf ter zake van een misdrijf in de vijf jaar voorafgaand aan het feit van 22 augustus 2015, is een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Utrecht van 2 juni 2014 waarbij aan de verdachte onder meer een werkstraf voor de duur van zestig uren, subsidiair dertig dagen hechtenis is opgelegd. Uit het uittreksel kan evenwel niet zonder meer worden afgeleid dat de verdachte deze taakstraf heeft verricht, noch dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen. Gelet hierop is het oordeel van het Hof dat het 'taakstrafverbod' van art. 22b Sr van toepassing is, niet zonder meer begrijpelijk en is de strafoplegging niet toereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 mei 2019.