Uitspraak
1.Geding in cassatie
2 jaren.
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
21 mei 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om faillissementsfraude waarbij de verdachte opdracht heeft gegeven en feitelijk leiding heeft gegeven aan bedrieglijke bankbreuk gepleegd door een rechtspersoon. De Hoge Raad heeft op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 november 2016. De verdachte heeft klachten ingediend over de afwijzing van een verzoek tot nader onderzoek naar zijn psychische gesteldheid, het bewezenverklaarde handelen ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers, en het niet in acht nemen van het verlaagde strafmaximum dat sinds 1 juli 2016 geldt voor het strafbare feit. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, naar 23 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De overige middelen zijn verworpen, omdat deze niet tot cassatie leiden en geen nadere motivering behoeven.