Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
21 mei 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 2 oktober 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1978, was in hoger beroep veroordeeld voor oplichting en huisvredebreuk. De Hoge Raad heeft op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in deze cassatiezaak, geregistreerd onder nummer 17/04740. De verdachte heeft zijn beroep ingesteld via zijn advocaat G. Meijers, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat ook is gebeurd. De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen verdere motivering nodig was, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.