Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
21 mei 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een klaagschrift van klaagster, die in een strafzaak tegen haar zus betrokken is. De zus wordt verdacht van diefstal van auto-onderdelen, en tijdens haar detentie is de auto, die eerst op naam van de zus stond, overgeschreven op naam van klaagster. De vraag die aan de Hoge Raad wordt voorgelegd, is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de auto aan klaagster is gaan toebehoren met het kennelijke doel om de uitwinning hiervan te bemoeilijken of te verhinderen. Dit betreft een beoordeling van de verhaalsfrustratie en de wetenschap daarvan bij klaagster, zoals bedoeld in artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering.
De Hoge Raad oordeelt dat het middel van cassatie, ingediend door de klaagster, niet kan leiden tot cassatie. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad volgt deze conclusie. De beslissing van de rechtbank wordt bevestigd, waarbij wordt opgemerkt dat het middel geen nadere motivering behoeft, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De beschikking is gegeven op 21 mei 2019 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.