ECLI:NL:HR:2019:727
Hoge Raad
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van wrakingsverzoeken in belastingcassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 mei 2019 uitspraak gedaan over verzoeken tot wraking van raadsheren in een belastingcassatie. Verzoekster, gevestigd in België, had eerder beroep in cassatie ingesteld in een belastingzaak. Tijdens de behandeling van deze zaak diende de gemachtigde van verzoekster een wrakingsverzoek in tegen raadsheer P.A.G.M. Cools, omdat deze in het verleden betrokken was bij een vaststellingsovereenkomst met de gemachtigde. De Hoge Raad had op 8 maart 2019 al arrest gewezen in de belastingzaak, voordat het wrakingsverzoek was behandeld, wat leidde tot de vervallenverklaring van dat arrest op 29 maart 2019.
De Hoge Raad oordeelde dat de wrakingsverzoeken niet gegrond waren. De argumenten van verzoekster, waaronder de schijn van vooringenomenheid van raadsheer Cools, werden niet als zwaarwegend genoeg beschouwd. De Hoge Raad benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De Hoge Raad concludeerde dat de omstandigheden die door verzoekster zijn aangevoerd, niet voldoende waren om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid. Bovendien werd opgemerkt dat een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen de rechters die de zaak behandelen, en niet tegen andere leden van de Hoge Raad of medewerkers.
Uiteindelijk werden de wrakingsverzoeken afgewezen, en de uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig. De rolraadsheer sprak de uitspraak openbaar uit.