Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
14 mei 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 26 juni 2015 is gewezen. De verdachte, geboren in 1980, is in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak in een strafzaak waarin hij werd beschuldigd van poging tot doodslag. De feiten van de zaak dateren van oktober 2012, toen de verdachte vanuit een personenauto meermalen op een andere auto schoot, waarbij inzittenden in gevaar werden gebracht. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de verdachte zijn ingediend geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de verdachte klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Advocaat-Generaal B.F. Keulen had eerder het standpunt ingenomen dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard kon worden. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 14 mei 2019, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens. Het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.