Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
14 mei 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of de redelijke termijn is overschreden bij de betekening van een verstekmededeling na een vonnis van de Politierechter. De verdachte had 324 hennepplanten gekweekt in een gehuurde woning en was ook aangeklaagd voor diefstal van elektriciteit. Het vonnis van de Politierechter dateert van 7 maart 2014, maar de verstekmededeling werd pas op 5 april 2017 aan de verdachte uitgereikt. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de redelijke termijn en oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake was van overschrijding van deze termijn. De Hoge Raad concludeert dat de vertraging in de betekening van de verstekmededeling niet aan de verdachte kan worden toegerekend, aangezien deze niet binnen een jaar na de uitspraak is betekend. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en vermindert de door het Hof opgelegde gevangenisstraf van drie maanden met een week. De uitspraak benadrukt het belang van voortvarendheid van het Openbaar Ministerie bij de betekening van verstekmededelingen.