ECLI:NL:HR:2019:708

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
13 mei 2019
Zaaknummer
18/00699
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over redelijke termijn bij betekening verstekmededeling in strafzaak

In deze zaak gaat het om de vraag of de redelijke termijn is overschreden bij de betekening van een verstekmededeling na een vonnis van de Politierechter. De verdachte had 324 hennepplanten gekweekt in een gehuurde woning en was ook aangeklaagd voor diefstal van elektriciteit. Het vonnis van de Politierechter dateert van 7 maart 2014, maar de verstekmededeling werd pas op 5 april 2017 aan de verdachte uitgereikt. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de redelijke termijn en oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake was van overschrijding van deze termijn. De Hoge Raad concludeert dat de vertraging in de betekening van de verstekmededeling niet aan de verdachte kan worden toegerekend, aangezien deze niet binnen een jaar na de uitspraak is betekend. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en vermindert de door het Hof opgelegde gevangenisstraf van drie maanden met een week. De uitspraak benadrukt het belang van voortvarendheid van het Openbaar Ministerie bij de betekening van verstekmededelingen.

Uitspraak

14 mei 2019
Strafkamer
nr. S 18/00699
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 25 oktober 2017, nummer 21/001900-17, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J. Bussink, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de opgelegde straf, en tot vermindering van die straf.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over het oordeel van het Hof dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM niet is overschreden. Het voert daartoe aan dat na het vonnis van de Politierechter de verstekmededeling niet binnen een jaar na de uitspraak rechtsgeldig is betekend en dat het Openbaar Ministerie bij die betekening niet de nodige voortvarendheid heeft betracht.
2.2.
De voor de beoordeling van het middel van belang zijnde stukken zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5. Deze stukken houden - kort samengevat - het volgende in:
- het bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, dateert van 7 maart 2014;
- op 5 april 2017 is de op dit vonnis betrekking hebbende mededeling uitspraak aan de verdachte in persoon uitgereikt.
2.3.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, in:
"Hoofdzaak
(-) bekent de tenlastegelegde feiten te hebben gepleegd, maar is het niet eens met de hem opgelegde straf, want deze is niet (langer) passend.
a. redelijke termijn is overschreden:
* begin redelijke termijn strafzaak: aanhouding + inverzekeringstelling op 22.1.13
(...)
- tijdsverloop sinds 22.1.13: 4 jaar en bijna 9 maanden.
- tijdsverloop sinds de veroordeling door de politierechter op 7.3.14: 3½ jaar."
2.3.2.
Het Hof heeft dit verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Oplegging van straf en/of maatregel
(...)
Door de verdediging is betoogd dat de redelijke termijn is overschreden, en dat hiermee rekening moet worden gehouden in de strafmaat. Het hof constateert dat de dagvaarding voor de zitting van de politierechter niet in persoon aan verdachte is uitgereikt. De mededeling uitspraak van het verstekvonnis van 7 maart 2014 is van 5 april 2017, waarna verdachte op 6 april 2017 hoger beroep heeft ingesteld. Gelet op het feit dat verdachte blijkens het BRP-register van 28 september 2012 tot 23 februari 2017 niet op enig adres stond ingeschreven heeft het naar het oordeel van het hof niet onnodig lang geduurd voordat hij met het vonnis bekend raakte. De redelijke termijn is derhalve niet overschreden."
2.4.
Van overschrijding van de redelijke termijn kan sprake zijn indien op grond van art. 366 Sv een verstekmededeling dient te worden betekend en het openbaar ministerie bij die betekening niet de nodige voortvarendheid heeft betracht.
Van de hier bedoelde vertraging is in elk geval geen sprake:
a. Indien de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak rechtsgeldig is betekend
1. hetzij aan de verdachte in persoon,
2. hetzij op de voet van het bepaalde in art. 588, tweede of derde lid, Sv. In de onder 2 bedoelde gevallen komt een na de betekening opgetreden vertraging immers voor rekening van de verdachte omdat er redelijkerwijs van kan worden uitgegaan dat hij door die betekening op de hoogte is geraakt van de uitspraak.
b. Indien de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak rechtsgeldig is betekend door de in art. 588, eerste lid onder b sub 3°, Sv voorziene uitreiking aan de griffier om reden dat de verdachte niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is, èn indien tevens blijkt dat het openbaar ministerie vervolgens - naast de plaatsing van de verdachte in het opsporingsregister - tenminste eenmaal per jaar heeft getracht de verstekmededeling alsnog te betekenen hetzij aan de verdachte in persoon hetzij overeenkomstig het bepaalde in art. 588, tweede of derde lid, Sv. (Vgl. HR 17 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rov. 3.19.)
2.5.
Het Hof heeft geoordeeld dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn bij de betekening van de verstekmededeling na het vonnis van de Politierechter van 7 maart 2014. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat het niet onnodig lang heeft geduurd voordat de verdachte met het vonnis van de Politierechter bekend raakte, gelet op het feit dat de verdachte vanaf 28 september 2012 tot 23 februari 2017 niet op enig adres stond ingeschreven in de basisregistratie personen. Dat oordeel is niet begrijpelijk, reeds in aanmerking genomen dat niet blijkt dat binnen een jaar na de uitspraak van de Politierechter op de wijze als hiervoor bedoeld een verstekmededeling is betekend.
2.6.
Het middel is derhalve terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen en de door het Hof opgelegde gevangenisstraf van drie maanden verminderen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee maanden en drie weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 mei 2019.