ECLI:NL:HR:2019:684

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
18/03795
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontbinding arbeidsovereenkomst en stelplicht bij verwijtbaar handelen werknemer

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 mei 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Het Koninkrijk Marokko tegen een werknemer. Het geschil betreft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever, waarbij de vraag centraal staat of er sprake is van verwijtbaar handelen van de werknemer of een verstoorde arbeidsverhouding, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de kantonrechter en het gerechtshof, waaruit blijkt dat de werkgever de arbeidsovereenkomst heeft willen ontbinden op basis van deze gronden.

De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van Het Koninkrijk Marokko verworpen. De klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, konden niet leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de eerdere uitspraken van de lagere rechters in stand blijven.

Daarnaast heeft de Hoge Raad Het Koninkrijk Marokko veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 397,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris aan de zijde van de werknemer. Deze uitspraak bevestigt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met de gronden voor ontbinding van arbeidsovereenkomsten en de bijbehorende stelplicht en bewijslast.

Uitspraak

10 mei 2019
Eerste Kamer
18/03795
TT/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
HET KONINKRIJK MAROKKO,
zetelende te Rabat, Marokko,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. M.J. van Basten Batenburg,
t e g e n
[werknemer] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. A.H. Vermeulen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Het Koninkrijk en [werknemer] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaak 5257289\RP VERZ 16-50520 van de kantonrechter te Den Haag van 31 augustus 2016;
b. de beschikkingen in de zaak 200.204.507/01 van het gerechtshof Den Haag van 28 juli 2017 en 5 juni 2018.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikkingen van het hof heeft Het Koninkrijk beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
[werknemer] heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Het Koninkrijk in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [werknemer] begroot op € 397,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
10 mei 2019.