Uitspraak
21 juni 2017, nummer 22/000883-17, in de strafzaak tegen:
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
23 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 21 juni 2017, in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging via een livestream op Facebook, zoals vastgelegd in artikel 285.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte, geboren in 1988, heeft zijn beroep ingesteld via zijn advocaat J.T.C.M. Crepin uit Rotterdam, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 23 april 2019 het beroep verworpen, waarbij het arrest is gewezen door vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Schnetz. De uitspraak is gedaan ter openbare terechtzitting.