ECLI:NL:HR:2019:653

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
17/04020
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing van het Hof over schadevergoeding in een diefstalzaak van een buitenboordmotor

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de diefstal van een buitenboordmotor van een zeilboot, gepleegd op 5 juli 2015 te Naarden. De verdachte is veroordeeld voor deze diefstal en er is een vordering tot schadevergoeding ingediend door de benadeelde partij, die onder andere kosten voor liggeld vorderde. Het Hof had deze vordering toegewezen, maar de Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van het Hof over de toewijsbaarheid van de liggeldkosten niet zonder meer begrijpelijk is. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof niet heeft aangetoond dat de gevorderde kosten tevergeefs zijn gemaakt, wat essentieel is voor de toewijsbaarheid van schadevergoeding. Hierdoor kan ook de opgelegde schadevergoedingsmaatregel niet in stand blijven. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissing over de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van deze onderdelen. Het beroep wordt voor het overige verworpen.

Uitspraak

23 april 2019
Strafkamer
nr. S 17/04020
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 30 mei 2017, nummer 21/002045-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.A. Groeneveld, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch alleen wat betreft de beslissingen ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de opgelegde schadevergoedingsmaatregel, en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel klaagt over de toewijzing door het Hof van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van liggeld en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 5 juli 2015 te Naarden met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kortstaart buitenboordmotor, een accu, twee tankjes, een zaklamp, een zakmes, lijnen en een buitenboordmotorslot, toebehorende aan [benadeelde] ."
2.2.2.
Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een 'Schadeopgaveformulier Misdrijven. Voor schaderegeling en voegen in het strafproces' van de benadeelde partij [benadeelde] met bijlagen. Dit voegingsformulier houdt onder meer in:
"2.7. Overig. Betaald liggeld in de periode dat motor verwijderd is en een nieuwe aangeschaft (5/7/15 - 21/8/15) € 238,85. (bijlage 2)."
2.2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De verdachte en de raadsman voeren het woord tot verdediging. De raadsman voert daartoe het volgende aan, zakelijk weergegeven:
(...)
De schadepost 'liggeld' die is gevorderd, dient te worden afgewezen nu er onvoldoende verband bestaat met betrekking tot het delict. Het is niet nodig dat je een buitenboormotor hebt om met een dergelijke zeilboot te gaan varen.
(...)
Vervolgens deelt de voorzitter de uitspraak van het hof mede, (...).
Ten aanzien van vordering tot schadevergoeding oordeelt het hof dat de post liggeld toewijsbaar is. De periode waarover dit bedrag is gevorderd komt het hof niet onredelijk lang voor en het hof is van oordeel dat er voldoende rechtstreeks verband bestaat tussen de diefstal van de buitenboordmotor en de geleden schade. (...)"
2.2.4.
Het bestreden arrest houdt als beslissing van het Hof, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Het hof:
(...)
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 338,85 (driehonderdachtendertig euro en vijfentachtig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
(...)
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 338,85 (driehonderdachtendertig euro en vijfentachtig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
(...)
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen."
2.3.
Het oordeel van het Hof dat de door [benadeelde] gevorderde kosten van liggeld over de desbetreffende periode als rechtstreekse schade van de diefstal van de buitenboordmotor kunnen worden aangemerkt, is niet zonder meer begrijpelijk. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat het Hof niets heeft vastgesteld waaruit kan worden afgeleid dat en waarom die kosten tevergeefs zijn gemaakt. Het middel slaagt.
Dat brengt mee dat ook de oplegging van de in art. 36f, eerste lid, Sr voorziene maatregel niet in stand kan blijven.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
23 april 2019.