In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen ROTO FRANK S.A. en een werknemer. De zaak betreft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de vraag of de werknemer recht heeft op een transitievergoeding. De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 22 mei 2018 bekrachtigd, waarin de werknemer verzocht had om het cassatieberoep van Roto Frank te verwerpen. De advocaat-generaal R.H. de Bock had in zijn conclusie ook tot verwerping van het cassatieberoep geadviseerd. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van Roto Frank verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de werknemer zijn begroot op € 397,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.