ECLI:NL:HR:2019:626

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
17/02690
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grootschalige hypotheekfraude en deelname aan criminele organisatie met witwassen

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 13 maart 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1963, is betrokken bij een grootschalige hypotheekfraude, ook wel bekend als de megazaak Peseta. De verdachte wordt beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie (artikel 140, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht) en het medeplegen van witwassen (artikel 420bis, lid 1, sub b van het Wetboek van Strafrecht). Dit gebeurde door het opstellen van valse facturen en offertes van zijn eigen bouwbedrijf, met als doel bouwdepots leeg te trekken.

De Hoge Raad heeft op 16 april 2019 uitspraak gedaan in deze zaak. De Hoge Raad heeft de afwijzing van getuigenverzoeken en het beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging beoordeeld. Ook zijn er bewijsklachten behandeld met betrekking tot de deelname aan de criminele organisatie en de wetenschap dat het geldbedrag afkomstig was van enig misdrijf. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Echter, de Hoge Raad constateert dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden, aangezien er meer dan twee jaar zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden naar elf maanden en een week. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

16 april 2019
Strafkamer
nr. S 17/02690
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, van 13 maart 2017, nummer 21/001181-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I. Appel, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze elf maanden en een week beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 april 2019.