Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.Beslissing
16 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 13 maart 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1963, was betrokken bij een grootschalige hypotheekfraude, ook wel bekend als de megazaak Peseta. Hij wordt beschuldigd van het medeplegen van valsheid in geschrift door samen met anderen een werkgeversverklaring en een aanvraagformulier voor een hypotheek valselijk op te maken. Dit was bedoeld om de aanschaf van twee woningen voor privédoeleinden te financieren, wat in strijd is met artikel 225, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad heeft op 16 april 2019 uitspraak gedaan in deze zaak. De advocaat-generaal A.E. Harteveld had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Echter, de Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, aangezien er meer dan twee jaar waren verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit leidde tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde taakstraf van 240 uren, die werd verlaagd naar 228 uren, met een subsidiaire hechtenis van 114 dagen. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar verwerpt het beroep voor het overige.