Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
16 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 16 juli 2018 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1989. De verdachte was betrokken bij een incident op een parkeerplaats in Zutphen, waarbij hij een ander met een mes in het lichaam stak, wat leidde tot de beschuldiging van doodslag, zoals vastgelegd in artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad heeft op 16 april 2019 het cassatieberoep behandeld, waarbij de advocaat van de verdachte, R.D.J. Visschers, een schriftuur indiende. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de verdachte naar voren waren gebracht, geen behandeling in cassatie rechtvaardigden. Dit was gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep had ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang had bij het beroep, of dat de klachten niet tot cassatie konden leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, verklaarde de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak werd gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier, tijdens een openbare terechtzitting.