Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het negende middel
4.Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
5.Beslissing
zes maanden;
16 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de verdachte is veroordeeld voor zijn rol in een grootschalige hypotheekfraude, ook wel bekend als de megazaak Peseta. De verdachte, geboren in 1965, was mededirecteur van een vennootschap en heeft samen met anderen klanten met financiële problemen geadviseerd om een tweede huis te kopen en extra geldleningen en bouwdepots aan te vragen. Hierbij zijn valse werkgeversverklaringen, valse salarisstroken en valse facturen gebruikt. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden en een bijkomende straf van ontzetting van het recht op uitoefening van het beroep van financieel adviseur en hypotheekadviseur voor zeven jaren.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de duur van de ontzetting van het recht in strijd is met de wet. Volgens artikel 31, eerste lid aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht moet de duur van de ontzetting van een recht bij veroordeling tot een tijdelijke gevangenisstraf ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaan. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak met verbetering van deze misslag gelezen en vastgesteld dat het Hof de duur van de ontzetting van het recht op uitoefening van het beroep van financieel adviseur en hypotheekadviseur heeft bepaald op zes jaren en zes maanden.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, is overschreden, wat leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden naar zeventien maanden. De overige middelen in het cassatieberoep zijn verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden.