Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
16 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, gedateerd 11 januari 2018, met nummer 23/002152-17. De verdachte, geboren in 1968, werd beschuldigd van het opzettelijk en wederrechtelijk onbruikbaar maken van enig goed door in de ophoudruimte van de Koninklijke Marechaussee te urineren, wat in strijd is met artikel 350, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte bevond zich op het moment van de daad onder invloed van alcohol en had zijn voorgeschreven medicatie niet ingenomen, wat van belang was voor de beoordeling van zijn opzet.
De Hoge Raad, onder leiding van vice-president W.A.M. van Schendel, heeft op 16 april 2019 uitspraak gedaan. De Advocaat-Generaal P.C. Vegter had geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelde dat het middel van cassatie niet tot cassatie kon leiden, en dat dit geen nadere motivering behoefde, aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.