ECLI:NL:HR:2019:573

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
19/00279
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens ontbreken handtekening advocaat

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [de vader], die niet-ontvankelijk werd verklaard. Het geding in feitelijke instanties betreft eerdere beschikkingen van de kantonrechter te Zwolle en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De beschikking van het hof, gedateerd 2 oktober 2018, is aan de Hoge Raad gehecht.

Het cassatierekest van [de vader] is ingediend zonder de vereiste handtekening van een advocaat bij de Hoge Raad, zoals voorgeschreven in artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het verzoekschrift op 2 januari 2019 is ingekomen, maar niet aan de vereisten voldeed. De Hoge Raad heeft de mogelijkheid geboden om het verzuim te herstellen door het verzoekschrift opnieuw in te dienen, maar [de vader] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat het ontbreken van de handtekening van een advocaat bij de Hoge Raad leidt tot niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De beslissing is openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak, en de Hoge Raad heeft de verzoeker, [de vader], niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep.

Uitspraak

12 april 2019
Eerste Kamer
19/00279
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKER tot cassatie.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [de vader] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaken 5695523 MS VERZ 17-47 en 5695631 BM VERZ 17-228 van de kantonrechter te Zwolle van 30 oktober 2017;
b. de beschikking in de zaak 200.232.370/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 oktober 2018.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft [de vader] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.
[de vader] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd. Nu deze brief niet door tussenkomst van een advocaat aan de Hoge Raad is toegestuurd, zal de Hoge Raad daarop geen acht slaan.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het op 2 januari 2019 ingekomen verzoekschrift is ingediend door [de vader] zelf en is niet, zoals vereist door art. 426a lid 1 Rv, ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Dit verzuim kan worden hersteld door hetzelfde verzoekschrift binnen twee weken na binnenkomst ter griffie van de Hoge Raad opnieuw in te dienen, maar nu ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Dit brengt mee dat [de vader] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart [de vader] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
12 april 2019.