Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
9 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte was beschuldigd van computervredebreuk, zoals vastgelegd in artikel 138ab van het Wetboek van Strafrecht. De tenlastelegging betrof het opzettelijk en wederrechtelijk binnendringen in een geautomatiseerd werk van een bedrijf, waarbij de verdachte gebruik had gemaakt van een softwareprogramma genaamd Acunetix om kwetsbaarheden in de website van het bedrijf te onderzoeken. De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring van het binnendringen niet voldoende kon worden onderbouwd met de beschikbare bewijsmiddelen. De enkele omstandigheid dat de verdachte met een scan-programma de website had onderzocht, was niet voldoende om te concluderen dat er daadwerkelijk toegang was verkregen tot het geautomatiseerde werk. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling. De Advocaat-Generaal had eerder geconcludeerd tot vernietiging van het arrest, maar enkel met betrekking tot de hoogte van de opgelegde straf. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij de bewezenverklaring van computervredebreuk en de noodzaak om de juridische termen in de tenlastelegging en bewezenverklaring zorgvuldig te hanteren.