Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
9 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld voor onder andere het plegen van een plofkraak op een pinautomaat. De Hoge Raad heeft op 9 april 2019 uitspraak gedaan in deze zaak, met zaaknummer 17/03714. De verdachte heeft zich in deze procedure laten bijstaan door advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde straf, en heeft verzocht om vermindering van deze straf naar de gebruikelijke maatstaf.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat, gezien de omstandigheden van de zaak, de overschrijding van de redelijke termijn leidt tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 80 maanden naar 76 maanden.
De overige middelen die door de verdachte zijn ingediend, zijn door de Hoge Raad verworpen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat deze middelen niet tot cassatie kunnen leiden en dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het arrest van de Hoge Raad is gewezen door vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.