Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
9 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gedateerd 10 juli 2017. De verdachte, geboren in 1987, heeft beroep ingesteld, maar heeft geen middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het beroep. De Hoge Raad heeft beoordeeld of de verdachte ontvankelijk is in het beroep, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend. Dit is in strijd met het voorschrift van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen.
De Hoge Raad heeft op 9 april 2019 uitspraak gedaan en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, waarbij ook de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter aanwezig was. De zaak is samenhangend met andere zaken, genummerd 17/03714 en 17/03715, maar de focus ligt op de ontvankelijkheid van de verdachte in deze specifieke cassatieprocedure.