Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
9 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte, geboren in 1992, was veroordeeld tot achttien maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat D.J.G.J. Cornelissen. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft op 9 april 2019 geoordeeld dat het middel, dat zich richtte op de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, gegrond is. De Hoge Raad oordeelde dat de stukken te laat door het Hof waren ingezonden, wat heeft geleid tot de conclusie dat de redelijke termijn was overschreden. Dit heeft geresulteerd in een vermindering van de gevangenisstraf van achttien maanden naar zeventien maanden en een week, met behoud van de voorwaardelijke straf van zes maanden en een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad heeft de overige onderdelen van het beroep verworpen, en het arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.