In deze zaak heeft de belanghebbende beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, die op 16 januari 2018 werd gedaan. De uitspraak betrof de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten voor het jaar 2012. De belanghebbende heeft een aantal klachten ingediend tegen deze uitspraak. De Minister van Financiën van Curaçao heeft een verweerschrift ingediend, maar dit werd door de Hoge Raad niet in overweging genomen omdat het te laat was ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet leiden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad heeft ook geen redenen gezien om de proceskosten te veroordelen. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 5 april 2019 door de vice-president G. de Groot, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.