ECLI:NL:HR:2019:52

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
16/05359
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep in notariële tuchtzaken en herzieningsverzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 januari 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep in een notariële tuchtzaak. Verzoekers, die in cassatie gingen, waren betrokken bij een tuchtprocedure tegen verweerder, die als notaris had gefunctioneerd. De zaak is ontstaan na een herzieningsverzoek van verweerder, die in hoger beroep was gegaan tegen een eerdere tuchtmaatregel die hem was opgelegd. De kamer voor het notariaat had hem berispt en gewaarschuwd, en later was hij ontzet uit zijn ambt. Het gerechtshof Amsterdam had het herzieningsverzoek van verweerder gegrond verklaard en de behandeling van de tuchtzaak heropend. Verzoekers stelden echter cassatie in tegen deze beslissing van het hof.

De Hoge Raad oordeelde dat op basis van artikel 94 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) geen cassatieberoep mogelijk is tegen beslissingen van het gerechtshof in notariële tuchtzaken. Dit artikel sluit hoger beroep uit tegen beslissingen van het gerechtshof, ook in het geval van herziening van tuchtrechtelijke uitspraken. De Hoge Raad volgde de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal en verklaarde verzoekers niet-ontvankelijk in hun cassatieberoep. Tevens werden verzoekers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die op dat moment waren begroot op € 393,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.

Uitspraak

18 januari 2019
Eerste Kamer
16/05359
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. [verzoeker 1],
wonende te [woonplaats],
2. [verzoekster 2],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaten: aanvankelijk mr. D.M. de Knijff en mr. R.L. Bakels, thans mr. D.M. de Knijff,
t e g e n
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als verzoekers en verweerder.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beslissing in de zaak 200.183.956/01 NOT van het gerechtshof Amsterdam van 6 september 2016.
De beslissing van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beslissing van het hof hebben verzoekers beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Verweerder heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor verweerder toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoekers in hun cassatieberoep.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
  • i) Verweerder is op 15 juli 2012 gedefungeerd als notaris.
  • ii) Naar aanleiding van door verzoekers tegen verweerder ingediende klachten, heeft de kamer voor het notariaat in het ressort Amsterdam bij beslissing van 15 april 2014 verweerder opgelegd de maatregel van berisping en waarschuwing (meermalen).
  • iii) Het gerechtshof Amsterdam heeft in het hoger beroep bij beslissing van 12 mei 2015 aan verweerder de maatregel opgelegd van ontzetting uit het ambt met ingang van 18 mei 2015.
3.2.1
Verweerder heeft het gerechtshof Amsterdam verzocht de tuchtrechtelijke beslissing van 12 mei 2015 te herzien, omdat in het kader van de door verzoekers ingestelde civiele procedure feiten aan het licht zijn gekomen die, indien zij in de tuchtzaak bekend zouden zijn geweest, tot een andere beslissing hadden kunnen leiden.
3.2.2
Het hof heeft het herzieningsverzoek bij beslissing van 6 september 2016 gegrond verklaard en de behandeling van het hoger beroep van verweerder tegen de beslissing van de kamer van 15 april 2014 heropend.
3.3
Tegen deze beslissing van het hof hebben verzoekers cassatieberoep ingesteld.
3.4.1
Ingevolge art. 94 lid 1 Wna wordt de tuchtrechtspraak over notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen in eerste aanleg uitgeoefend door de kamers voor het notariaat en in hoger beroep door het gerechtshof Amsterdam. Tegen beslissingen van het gerechtshof is geen hogere voorziening toegelaten. Deze regel strekt zich uit tot alle beslissingen inhoudende tuchtrechtspraak over notarissen, zodat hij ook van toepassing is op beslissingen betreffende de herziening van in hoger beroep door het gerechtshof gewezen tuchtrechtelijke uitspraken.
3.4.2
Verzoekers kunnen daarom niet worden gevolgd in hun betoog dat de regel van art. 94 lid 1 Wna bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep buiten aanmerking moet blijven. Op de gronden die zijn vermeld in de onderdelen 3.9 tot en met 3.11 van de conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal brengt deze bepaling mee dat verzoekers in hun beroep niet kunnen worden ontvangen.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in hun beroep;
veroordeelt verzoekers in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van verweerder begroot op € 393,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident W.A.M. van Schendel als voorzitter en de raadsheren J. Wortel, V. van den Brink, A.L.J. van Strien en E.F. Faase, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
18 januari 2019.