Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
9 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de opgeëiste persoon tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2018, met nummer RK 18/03955. De zaak betreft een overlevering op basis van de Overleveringswet. De opgeëiste persoon heeft beroep ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat J.R.A. Röschlau uit Zeist, die middelen van cassatie heeft voorgesteld. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de opgeëiste persoon in het beroep.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld aan de hand van artikel 29 van de Overleveringswet. Dit artikel stelt dat tegen de uitspraak van de rechtbank geen gewoon rechtsmiddel openstaat, met uitzondering van beroep in cassatie in het belang der wet. Aangezien er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen de bestreden uitspraak, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep.
Op 9 april 2019 heeft de Hoge Raad, onder leiding van vice-president J. de Hullu en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, het arrest uitgesproken. De beslissing houdt in dat de opgeëiste persoon niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn beroep, wat betekent dat zijn verzoek om cassatie niet wordt ingewilligd.