Uitspraak
verblijvende te [verblijfplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
5 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een verzoek om een machtiging voor voortgezet verblijf op basis van de Wet Bopz, waarbij de betrokkene een second opinion heeft aangevraagd. De rechtbank had op 17 december 2018 een beschikking gegeven in deze kwestie, waartegen de betrokkene beroep in cassatie heeft ingesteld. De officier van justitie bij het Arrondissementsparket Noord-Nederland is als verweerder in cassatie opgetreden, maar heeft geen verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die door de betrokkene in het cassatierekest zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het cassatieberoep te verwerpen, en de advocaat van de betrokkene heeft schriftelijk op deze conclusie gereageerd. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, en dat daarom geen nadere motivering vereist is.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, en openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.