ECLI:NL:HR:2019:489

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
17/01674
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van belanghebbenden in cassatieberoep inzake verlofverlening onder art. 552p Sv

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 april 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van belanghebbenden in een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 januari 2017. De beschikking betrof het verlenen van verlof als bedoeld in artikel 552p, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De belanghebbenden, waaronder klager 1, klager 2, klager 3, klager 4, klager 5 en klager 6, hebben geen middelen van cassatie ingediend. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de belanghebbenden niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft beoordeeld of de belanghebbenden ontvankelijk zijn in hun beroep. Aangezien de belanghebbenden niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie hebben ingediend, is niet voldaan aan het voorschrift van artikel 447, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit leidt tot de conclusie dat de belanghebbenden in het beroep niet kunnen worden ontvangen.

De Hoge Raad heeft derhalve besloten om de belanghebbenden niet-ontvankelijk te verklaren in hun cassatieberoep. Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

2 april 2019
Strafkamer
nr. S 17/01674 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op de beroepen in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 27 januari 2017, nummer RK 16/862, betreffende het verlenen van verlof als bedoeld in art. 552p, tweede lid, Sv, betreffende:
[klager 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985;
[klager 6], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986;
[klager 2], geboren [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991;
[klager 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957;
[klager 5], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988 en
[klager 4], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960.

1.Geding in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de belanghebbenden. Middelen van cassatie zijn namens dezen niet voorgesteld.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de belanghebbenden niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Nu de belanghebbenden niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie hebben doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 447, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat de belanghebbenden in het beroep niet kunnen worden ontvangen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart de belanghebbende niet-ontvankelijk in het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
2 april 2019.