Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van de middelen voor het overige
2 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een strafzaak waarin de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen witwassen van geldbedragen. Het hof had vastgesteld dat de betrokkene in totaal € 16.417,15 had gewitwasht, maar de Hoge Raad oordeelde dat de motivering van deze schatting ontoereikend was. De Hoge Raad concludeerde dat het hof ten onrechte had aangenomen dat de contante betalingen en stortingen, die het onderwerp van het bewezenverklaarde witwassen vormden, automatisch als wederrechtelijk verkregen voordeel konden worden aangemerkt. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel en de noodzaak om aan te tonen dat het voordeel daadwerkelijk uit een misdrijf afkomstig is.