Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
2 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 17 maart 2017 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1987. De verdachte is beschuldigd van diefstal in vereniging, gepleegd door middel van braak, zoals omschreven in artikel 310 jo. 311.4 en .5 van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door de advocaten C. Grijsen en R. van Leusden. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 2 april 2019 geoordeeld dat het middel van cassatie niet kan leiden tot cassatie, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.