In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Stichting Claimstichting Bouwstate V tegen de voorzitter en de bestuurder van een beleggingsfonds. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de middellijk bestuurder van het fonds en de voorzitter van de stichting van obligatiehouders, in het kader van prospectusaansprakelijkheid. De Claimstichting stelde dat de prospectus van het beleggingsfonds misleidend was en dat dit hen schade had berokkend. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die in de feitelijke instanties zijn gewezen, waaronder vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland en arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatieberoep naar voren zijn gebracht, niet tot cassatie konden leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat betekent dat er geen verdere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwierp het principale beroep en veroordeelde de Claimstichting in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders waren begroot op een totaal van € 4.249,34.