ECLI:NL:HR:2019:448

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
18/00379
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid middellijk bestuurder van beleggingsfonds en voorzitter van stichting obligatiehouders in verband met prospectusaansprakelijkheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Stichting Claimstichting Bouwstate V tegen de voorzitter en de bestuurder van een beleggingsfonds. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de middellijk bestuurder van het fonds en de voorzitter van de stichting van obligatiehouders, in het kader van prospectusaansprakelijkheid. De Claimstichting stelde dat de prospectus van het beleggingsfonds misleidend was en dat dit hen schade had berokkend. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die in de feitelijke instanties zijn gewezen, waaronder vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland en arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatieberoep naar voren zijn gebracht, niet tot cassatie konden leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat betekent dat er geen verdere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwierp het principale beroep en veroordeelde de Claimstichting in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders waren begroot op een totaal van € 4.249,34.

Uitspraak

29 maart 2019
Eerste Kamer
18/00379
TT/ABG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
STICHTING CLAIMSTICHTING BOUWSTATE V,
gevestigd te Apeldoorn,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij,
t e g e n
1. [de Voorzitter] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [de Bestuurder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie, eisers in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. K. Aantjes.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Claimstichting en [verweerders]

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/17/130103/HA ZA 13-303 van de rechtbank Noord-Nederland van 18 juni 2014 en 23 december 2015;
b. de arresten in de zaak 200.186.067/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 maart 2017 en
24 oktober 2017.
Het arrest van het hof van 24 oktober 2017 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 24 oktober 2017 heeft de Claimstichting beroep in cassatie ingesteld. [verweerders] hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De procesinleiding en het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de Claimstichting mede door mr. J.M. Moorman.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.
De advocaat van Claimstichting heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd. De advocaat van [verweerders] heeft tegen de omvang en de inhoud van deze reactie bezwaar gemaakt.
De Hoge Raad ziet in de lengte van de reactie van de advocaat van Claimstichting geen aanleiding deze buiten beschouwing te laten. [verweerders] hebben geen belang bij de overige bezwaren die zij tegen deze reactie hebben aangevoerd, gelet op hetgeen hierna onder 3 wordt overwogen.

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt de Claimstichting in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 2.049,34 aan verschotten en
€ 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, M.J. Kroeze en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
29 maart 2019.