Uitspraak
zetelende te Twello,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep
4.Beslissing
29 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Gemeente Voorst en Vitens N.V. De zaak betreft de opzegging door de gemeente van langlopende overeenkomsten met de netbeheerder Vitens. De centrale vraag in deze procedure was of voor de opzegging van deze overeenkomsten een voldoende zwaarwegende grond vereist is en of de opgegeven redenen door de gemeente als zodanig kunnen worden aangemerkt.
De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken, waaronder een arrest van 28 oktober 2011, waarin de vereisten voor opzegging van overeenkomsten zijn besproken. De gemeente had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 12 september 2017 uitspraak had gedaan in deze zaak. Vitens had incidenteel cassatieberoep ingesteld.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die door de gemeente in het principale beroep zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, wat inhoudt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het principale beroep van de gemeente verworpen en haar veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Ook het incidentele beroep van Vitens werd verworpen, met een veroordeling in de kosten aan de zijde van de gemeente. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zwaarwegende gronden voor de opzegging van overeenkomsten en de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van rechtsontwikkeling.