ECLI:NL:HR:2019:411

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
18/02702
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Gerechtshof ’s-Hertogenbosch inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en navorderingsaanslagen inkomstenbelasting

In deze zaak heeft belanghebbende, [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 mei 2018. Deze uitspraak betrof een aantal zaken, waaronder de naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het jaar 1999 en verschillende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting over de jaren 1991 tot en met 2008. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder uitspraak gedaan in deze zaken, waartegen belanghebbende en de Inspecteur in hoger beroep waren gegaan.

De Hoge Raad heeft de middelen van belanghebbende beoordeeld, maar deze konden niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de voorgestelde middelen geen aanleiding gaven voor beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist onder artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken op 22 maart 2019 door vice-president G. de Groot, samen met de raadsheren J. Wortel en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van waarnemend griffier F. Treuren.

Uitspraak

22 maart 2019
Nr. 18/02702
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 18 mei 2018, nrs. 15/00968 tot en met 15/00977, 15/00979, 15/00981 tot en met 15/00985, 15/00987 tot en met 15/00993, 15/00996 en 15/00997, op het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland‑West-Brabant (nrs. 12/5919 tot en met 12/5948) betreffende de aan belanghebbende over het jaar 1999 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, over de jaren 1991 tot en met 2000, 2002, 2005 en 2008 opgelegde (navorderings)aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, over de jaren 1992 tot en met 2000 opgelegde navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting, en beschikkingen inzake boetes en heffingsrente.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren J. Wortel en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2019.