In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad (hierna: het College) beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 februari 2018, nr. 16/00371. De zaak betreft een geschil over de leges die aan belanghebbende, [X] B.V., zijn opgelegd. Het College heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof, terwijl belanghebbende een verweerschrift heeft ingediend en voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie heeft ingesteld.
De Hoge Raad heeft de klachten van het College beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast is het voorwaardelijke incidentele beroep van belanghebbende niet ontvankelijk verklaard, omdat het principale beroep niet heeft geleid tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft het College veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het griffierecht dat van het College wordt geheven bedraagt € 508. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 maart 2019.