ECLI:NL:HR:2019:409

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
21 maart 2019
Zaaknummer
18/01156
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake legesheffing

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad (hierna: het College) beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 februari 2018, nr. 16/00371. De zaak betreft een geschil over de leges die aan belanghebbende, [X] B.V., zijn opgelegd. Het College heeft een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof, terwijl belanghebbende een verweerschrift heeft ingediend en voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft de klachten van het College beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Daarnaast is het voorwaardelijke incidentele beroep van belanghebbende niet ontvankelijk verklaard, omdat het principale beroep niet heeft geleid tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft het College veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het griffierecht dat van het College wordt geheven bedraagt € 508. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 maart 2019.

Uitspraak

22 maart 2019
Nr. 18/01156
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstadte Zaandam (hierna: het College) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 6 februari 2018, nr. 16/00371, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Zaanstad en het incidentele hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) betreffende van belanghebbende geheven leges.

1.Geding in cassatie

Het College heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft ook voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld en daarbij één klacht aangevoerd.
Het College heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend. Het heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.

2.Beoordeling van de klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Het voorwaardelijke incidentele beroep

Aangezien het principale beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van het Hof, is de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, niet vervuld. Gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb vervalt daarom het incidentele beroep.

4.Proceskosten

Het College zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2019.
Van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad wordt een griffierecht geheven van € 508.