ECLI:NL:HR:2019:401

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 maart 2019
Publicatiedatum
20 maart 2019
Zaaknummer
18/01970
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onteigeningsrecht en de verplichting tot minnelijke verwerving door de provincie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende onteigeningsrecht. De eisers, [eiser 1] en [eiseres 2], hebben beroep in cassatie ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland, dat op 11 april 2018 was gewezen. De rechtbank had in dat vonnis geoordeeld over de verplichting van de Provincie Gelderland om te trachten de onroerende zaak bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen, zoals voorgeschreven in artikel 17 van de Onteigeningswet. De Provincie Gelderland, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.W. Scheltema, heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is door haar advocaat toegelicht.

De Hoge Raad heeft de klachten van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de eisers veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 865,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.

Uitspraak

22 maart 2019
Eerste Kamer
18/01970
TT/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [eiseres 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. van den Berg,
t e g e n
PROVINCIE GELDERLAND,
zetelende te Arnhem,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.W. Scheltema.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eisers] en de Provincie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het vonnis in de zaak C/05/328676/HZ ZA 17-443 van de rechtbank Gelderland van 11 april 2018.
Het vonnis van de rechtbank is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het vonnis van de rechtbank hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Provincie heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor de Provincie toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Provincie begroot op € 865,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eisers] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsherenA.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
22 maart 2019.