Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
19 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 20 april 2018 is gewezen. De verdachte, geboren in 1965, was betrokken bij een strafzaak waarin hij werd beschuldigd van poging tot afpersing van een supermarktketen en het plaatsen van explosieven bij verschillende vestigingen van die supermarkt. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de verdachte niet binnen de wettelijk gestelde termijn middelen van cassatie heeft ingediend, wat in strijd is met artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen.
De Hoge Raad heeft op 19 maart 2019 uitspraak gedaan en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het beroep. Dit arrest is gewezen door raadsheer A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De zaak benadrukt het belang van het tijdig indienen van middelen van cassatie en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen in het strafrechtelijke proces.