Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
19 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 7 juni 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1958, is beschuldigd van medeplegen van valsheid in geschrift door een factuur valselijk op te maken en deze aan de belastingdienst te doen toekomen ter onderbouwing van geclaimde voorbelasting, zoals vastgelegd in artikel 225.1 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft middelen van cassatie voorgesteld, die zijn ingediend door de advocaten N. van der Laan en D. Bektesevic. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat de Hoge Raad uiteindelijk ook heeft gedaan. De Hoge Raad oordeelt dat de voorgestelde middelen niet tot cassatie kunnen leiden, en dat verdere motivering niet nodig is, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het arrest is gewezen op 19 maart 2019 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.