Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
28 augustus 2013 van de politie Zuid-Holland-Zuid met nr. PLl820-2013063398-107. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (p. 403 e.v.):
3.Beslissing
19 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van drugshandel. De betrokkene was veroordeeld voor het medeplegen van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van hennep en amfetamine. Het Hof had het door de betrokkene verkregen voordeel geschat op € 87.320,00, gebaseerd op een overeenkomst met Engelse kopers voor de levering van verdovende middelen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had onderbouwd dat het gehele bedrag als voordeel moest worden aangemerkt, aangezien niet was vastgesteld dat de betrokkene het ontvangen bedrag niet had aangewend voor de aanschaf van drugs. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.
De feiten van de zaak zijn als volgt: de betrokkene had op 2 juli 2013 een koopovereenkomst gesloten met Engelse afnemers en ontving een bedrag in Britse ponden ter waarde van € 87.320,00. Op 11 juli 2013 werden door de politie in beslag genomen dozen met daarin 19 kilo hennep en 60 kilo amfetamine, die bestemd waren voor de Engelse afnemers. Het Hof had de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gedaan op basis van de verklaringen van de betrokkene en de bewijsstukken, maar de Hoge Raad vond dat het Hof niet had aangetoond dat de betrokkene geen kosten had gemaakt voor de inkoop van de drugs. Hierdoor was de schatting van het voordeel niet begrijpelijk en voldeed deze niet aan de eisen van de wet.
De Hoge Raad benadrukte dat bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel alleen kosten die in directe relatie staan tot het delict in aanmerking komen voor aftrek. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag om opnieuw te worden behandeld, waarbij de Hoge Raad de mogelijkheid openlaat dat de betrokkene alsnog kan aantonen dat hij kosten heeft gemaakt die in mindering moeten worden gebracht op het geschatte voordeel.