Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
30 januari 2018 en 14 augustus 2018.
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van de ontvankelijkheid
4.Beslissing
nihil voor salaris.
15 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [eiseres] tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 augustus 2018. De zaak betreft een vordering tot terugbetaling van verduisterd geld door [verweerster], die de moeder van [eiseres] is. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten die in de feitelijke instanties zijn gewezen, waaronder vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland en eerdere arresten van het gerechtshof. De Procureur-Generaal heeft in zijn standpunt aangegeven dat het cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard dient te worden op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten van [eiseres] geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat zij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard en [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerster] zijn begroot op € 397,07 aan verschotten en nihil voor salaris.