Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Beoordeling van de middelen voor het overige
6.Beslissing
12 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de diefstal van elektriciteit door een verdachte, die elektriciteit heeft weggenomen ten behoeve van een hennepkwekerij. De verdachte heeft in de periode van augustus 2008 tot en met 2 september 2013 elektriciteit gestolen door de elektriciteitsmeter te manipuleren. Het Hof heeft geoordeeld dat het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bewezen kan worden, en dat de verdachte door het terugdraaien van de teller de registratie van de afgenomen elektriciteit heeft verstoord. Dit leidde tot een onjuiste vaststelling van de verschuldigde vergoeding voor de verbruikte elektriciteit.
De verdediging heeft aangevoerd dat het Hof niet voldoende heeft gemotiveerd dat de verdachte met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft gehandeld. Het Hof heeft echter in zijn arrest voldoende bewijs gepresenteerd dat de verdachte de elektriciteit heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Hof in strijd met de wet niet heeft gereageerd op het beroep van de raadsman over de overschrijding van de redelijke termijn. Dit verzuim leidt tot nietigheid van de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft de zaak zelf afgedaan en de opgelegde gevangenisstraf verminderd van 24 maanden naar 21 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 12 maart 2019.