Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
12 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 1 juni 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1981, heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere overtredingen van de Opiumwet, specifiek het medeplegen van het handelen in heroïne en cocaïne. De verdediging heeft klachten ingediend over de motivering van de bewezenverklaring van een van de feiten en over de afwijzing van voorwaardelijke getuigenverzoeken. De advocaat van de verdachte, B.E.J. Torny, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 12 maart 2019 het beroep verworpen, en dit arrest is gewezen door de vice-president M. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.