ECLI:NL:HR:2019:321

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
18/00154
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de rechtsgeldigheid van pandrecht op vorderingen met een beding van niet-overdraagbaarheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Maarten Johan Willem van Ingen, curator in de faillissementen van Astrea Groep B.V. en Ingenieursbureau Technipower B.V. De curator had cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 10 oktober 2017 was gewezen. De bank, F. van Lanschot Bankiers N.V., had voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van een pandrecht dat de bank had op vorderingen, waarop een beding van niet-overdraagbaarheid van toepassing was. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en de rechtspraak met betrekking tot pandrecht en onrechtmatige daad in overweging genomen.

De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de curator niet tot cassatie konden leiden. Dit was in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Aangezien het principale beroep van de curator faalde, kwam het voorwaardelijk incidentele beroep van de bank niet aan de orde.

De Hoge Raad heeft de curator bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de bank zijn begroot op € 6.662,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Deze uitspraak bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en onderstreept de geldigheid van het pandrecht van de bank, ondanks het beding van niet-overdraagbaarheid.

Uitspraak

8 maart 2019
Eerste Kamer
18/00154
TT/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
Maarten Johan Willem VAN INGEN, in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van Astrea Groep B.V. en Ingenieursbureau Technipower B.V.,
kantoorhoudende te Eindhoven,
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. M.E.M.G. Peletier,
t e g e n
F. VAN LANSCHOT BANKIERS N.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de curator en de bank.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/01/284493/HA ZA 14-742 van de rechtbank Oost-Brabant van 14 januari 2015 en 3 juni 2015;
b. het arrest in de zaak 200.176.279/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 10 oktober 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft de curator beroep in cassatie ingesteld. De bank heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De procesinleiding
en het verweerschrift, tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor de bank mede door mr. R. Bloemink.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep.

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu het middel in het principale beroep faalt, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt de curator in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de bank begroot op € 6.662,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
8 maart 2019.