ECLI:NL:HR:2019:319

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 maart 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
17/05855
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en gebruik van de woning door derden in huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 maart 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over huurrecht. De eiseres tot cassatie, Inhuizen C.V., had beroep ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof Amsterdam. De kern van de zaak betrof de vraag of de huurder in strijd met de huurovereenkomst de woning (mede) had laten gebruiken door derden, en of de bij de huurder inwonende zoon, diens vriendin en hun kind als personen die rechtstreeks behoren tot het gezin van de huurder konden worden aangemerkt volgens de huurovereenkomst.

De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter te Amsterdam en de arresten van het gerechtshof, die aan deze uitspraak zijn gehecht. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het principale beroep naar voren zijn gebracht, niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met de overweging dat de klachten geen nadere motivering behoefden, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Het incidentele beroep, dat was ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof zou leiden, behoeft volgens de Hoge Raad geen behandeling. De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en Inhuizen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder zijn begroot op € 395,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

8 maart 2019
Eerste Kamer
17/05855
TT/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
INHUIZEN C.V.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. P.A. Fruytier,
t e g e n
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Inhuizen en [verweerder] .

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 4092522 CV EXPL 15-10443 van de kantonrechter te Amsterdam van 19 juni 2015 en 27 november 2015;
b. de arresten in de zaak 200.183.083/01 van het gerechtshof Amsterdam van 16 augustus 2016 en 19 september 2017.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof heeft Inhuizen beroep in cassatie ingesteld. [verweerder] heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De procesinleiding
en het verweerschrift tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor Inhuizen mede door mr. R.R. Oudijk.
De conclusie van de Advocaat-Generaal R.H. de Bock strekt tot verwerping.

3.Beoordeling van het middel in het principale beroep

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt Inhuizen in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op € 395,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
8 maart 2019.