Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
15 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de uitlevering van een opgeëiste persoon met de Nederlandse nationaliteit naar Zwitserland, waar hij wordt verdacht van moord en diefstal met geweld. De opgeëiste persoon heeft in cassatie beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, zittingsplaats Dordrecht, die op 8 augustus 2018 heeft geoordeeld over een verzoek tot uitlevering van de Zwitserse Bondsstaat. De opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat hij in de periode waarin de feiten zich zouden hebben voorgedaan, werd behandeld in een ziekenhuis in Servië, en heeft een beroep gedaan op kennelijke onschuld.
De Hoge Raad heeft op 15 januari 2019 uitspraak gedaan in deze zaak. De advocaat van de opgeëiste persoon, B. Kizilocak, heeft een middel van cassatie voorgesteld, maar de Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet tot cassatie kan leiden, omdat het geen nadere motivering behoeft volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie. Dit betekent dat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en bevestigt daarmee de beslissing van de Rechtbank. Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.