Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte aldaar is verschenen. Voorts houdt het proces-verbaal onder meer het volgende in:
"De advocaat-generaal draagt de zaak voor en merkt daarbij - zakelijk weergegeven - het volgende op:
De inhoudelijke behandeling heeft op 18 november 2016 plaatsgevonden en toen is ook direct uitspraak gedaan. Het betrof een behandeling op tegenspraak, zodat verdachte binnen veertien dagen hoger beroep kon instellen. Dat is echter pas op 4 januari 2017 gedaan, zodat verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep.
Verdachte verklaart - zakelijk weergegeven -:
Het klopt dat ik op de zitting in eerste aanleg aanwezig was.
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik dan veertien dagen de tijd had om hoger beroep in te stellen en dat ik op 2 december 2016 om 19.46 uur een mail aan de griffie heb verstuurd.
Dat klopt. Dat was op de laatste dag van de beroepstermijn.
Ik ben die dag bij de rechtbank in Maastricht geweest en daar heb ik geprobeerd mijn hoger beroep in te dienen. Dat is niet gelukt, omdat het op een andere vestiging moest gebeuren. Ik heb toen een telefoonnummer van iemand gekregen en toen ik dat nummer had gebeld, kreeg ik een mailadres. Toen ik een computer tot mijn beschikking had, heb ik de mail opgesteld. Er zat alleen geen handtekening bij, waardoor ik het opnieuw in moest dienen.
Het klopt dat ik later een brief met een handtekening heb opgestuurd.
De advocaat-generaal merkt op - zakelijk weergegeven -:
Weliswaar is de Hoge Raad welwillend als het gaat om het appelleren van verdachten, zodat je zou kunnen zeggen dat de e-mail van verdachte als een schriftelijke machtiging moet worden beschouwd, maar de e-mail is verstuurd na sluitingstijd van de griffie en in dat verband is het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2014, LJN nummer 2014, 231 van belang. Daar ging het om een paar minuten. De sluitingstijd van de griffie is bepalend. Dat is anders bij appelschrifturen, omdat bij het instellen van hoger beroep de griffier een handeling moet verrichten en die heeft dat niet binnen de kantoortijd kunnen doen. Verdachte is dus niet-ontvankelijk.
Verdachte verklaart - zakelijk weergegeven -:
Ik ben niet op de hoogte van de sluitingstijden. Ik wist dat het op die dag kon, maar niet dat het maar tot die tijd kon."