Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde middel
3.Beoordeling van het vierde middel
4.Beslissing
5 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, dat op 12 januari 2017 is uitgesproken. De verdachte, geboren in 1992, was veroordeeld wegens onder andere doodslag, gepleegd met het oogmerk om diefstal bij een tankstation mogelijk te maken. De verdediging heeft verschillende klachten ingediend, waaronder de ondertekening van het proces-verbaal van de terechtzitting waar het vonnis is uitgesproken, de verwerping van een alternatief scenario en het gebruik van 'ambtshalve bekendheid' voor het bewijs. De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voor zover het de opgelegde straf betreft, en tot verlaging daarvan. De Hoge Raad heeft de middelen van de verdediging beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden, met uitzondering van het vierde middel dat betrekking heeft op de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 22 jaren naar 21 jaren en 6 maanden. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen.