Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
5 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 15 mei 2017 uitspraak deed in een strafzaak. De verdachte, geboren in 1983, is aangeklaagd voor valsheid in geschrift, specifiek voor het opmaken van een valse dagvaarding, zoals omschreven in artikel 225, lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte zelf, die werd bijgestaan door advocaat V.A. Groeneveld uit Amsterdam. In de schriftelijke verdediging werd een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht.
De Advocaat-Generaal, E.J. Hofstee, heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 5 maart 2019 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.