ECLI:NL:HR:2019:270

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
18/01180
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en verhaal schuldeisers na doorstart bedrijf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door vier erfgenamen van een erflater tegen ABN AMRO N.V. De zaak betreft een onrechtmatige daad en de mogelijkheid van verhaal door schuldeisers na een doorstart van een bedrijf. De erfgenamen stelden dat de bank, die betrokken was bij de onderhandse verkoop van de bedrijfsinventaris, wetenschap had van het feit dat de koper een aan de schuldenaar gelieerd bedrijf was. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen en arresten in de feitelijke instanties, waaronder vonnissen van de rechtbank Assen en de rechtbank Noord-Nederland, alsook arresten van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de eisers niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eisers in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van ABN AMRO zijn begroot op € 6.662,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

22 februari 2019
Eerste Kamer
18/01180
TT/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1] , voor zich en in de hoedanigheid van erfgenaam van [erflater] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [eiseres 2] , in de hoedanigheid van erfgenaam van [erflater] ,
wonende te [woonplaats] ,
3. [eiseres 3] , in de hoedanigheid van erfgenaam van [erflater] ,
wonende te [woonplaats] ,
4. [eiseres 4] , in de hoedanigheid van erfgenaam van [erflater] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. J. de Jong van Lier,
t e g e n
ABN AMRO N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eisers] en ABN AMRO.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/19/91732/HA ZA 12-78 van de rechtbank Assen van 4 juli 2012 en van de rechtbank Noord-Nederland van 4 december 2013;
b. de arresten in de zaak 200.142.993/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 april 2016 en 19 december 2017.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de arresten van het hof hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
ABN AMRO heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor ABN AMRO mede door mr. P.B. Fritschy.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eisers] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 6.662,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
22 februari 2019.